Dus zo stao’k hier nou, midden in een rokerige, stoffige binnenstadspouw, met Kloas naast mij die hijgt alsof tie vijf trappen op is gehold. Wij hebben een strategisch voordeel, en de Drie-Tandige Drammers bint kwaad as knuppels.
Wij hebben het Keesgât nog niet opengebroken — wij bint nog niet naar binnen bij de keesboer. Eerst moeten wij dat hele rattenzootje een kop kleiner maken.
Kloas kijkt mij aan en zegt: “Bertus… ik ben niet bang hoor, maor… ze sint wel groot hè?”
Ik grinnik. “Joa, maor wij bint slim. En slimmigheid wint ’t van grootte.”
En zo begint de Tweede Nacht van de oorlog.
En als ik eerlijk ben… Het wordt groot vermaak.