De mensen kregen ondertussen door dat ze flink moesten opruimen, slopen en repareren. En toen — de redding van ons muizenleven — zetten ze een grote, kartonnen verhuisdoos op de grond. Kijk, daor had ik wel plannen met.
Ik riep Kloas (die op dat moment op een nat stuk piepschuim dreef) en zei: “Doe komt met mij mee de doos in. We zoeken daar een nieuw plekkie.”
“Maar ik pas toch nooit in zo’n klein gaatien?” “Doe past overal in, Kloas. Mits doe je buik inhoudt.” Dat laatste zei ik zachtjes, maor hij hoorde ’t toch.
Miauwtinus zag ons klauteren en ging rechtop zitten. Ik dacht: Nou is tie jaloers. Maor hij tikte met z’n poot de doos zachtjes dichter naor de kier. Zodat wij makkelijker konn’n instappen.
Echt waar — die kat hef een hart, al zit ’t onder drie lagen naakte rimpelhuid.
Kloas sprong, gleed, dweilde, en propte zich in de kier van de doos. Hij paste… net.
Ik moest hem nog even aanduwen aan z’n achterwark, maar goed — hij zat.