Wij kwamen dus met de verhuisdoos an in een oud pand in de binnenstad. Kloas en ik dachten: mooi hoor, ouwe houten vloeren, scheuren zat, kansen zat — dit wordt een paradies.
Maar zodra we door de eerste kier glipten, rook ik iets dat ik meteen herkende: Rattenlucht.
Viezer dan natte karton, zwaarder dan oud frituurvet, en gemener dan Miauwtinus in z’n slechte humeur.
Toen ging er ineens een stem deur de duisternis: “WIE BAN JULLIE?!”
Kloas sprong zo hoog dat hij met z’n kop tegen een leiding knalde.
Uit de schaduw kwamen ze: een hele groep ratten. Groot, vet, littekens, oor af of staart half eraf. En op hun ruggen met zwarte viltstift geschreven stond hun bende-naam:
De Drie-Tandige Drammers
Ik moest toegeven: ’t klonk gevaarlijk én alsof ze allemaal hun tanden in slechte staat hadden.