Miauwtinus, de kale vriend van het huus, sprong ineens op de keukenstoel en miauwde luid. Dat doet hij normaal alleen as tie eten wil, maor dit keer klonk het anders — dringender.
Hij rende naor het koppeltje mensen, trok aan de broekspipe en miauwde alsof hij zeggen wol: “Hallo, lekkage, dommelappen! Hele onderwereld loopt vol!”
En warempel, de mensen zagen ’t. Ze maakten kabaal, belden iemand op, en draaiden overal kranen dicht. Maar tegen de spouwmuurvloed hielp dat niet meer.
Miauwtinus keek naor mien kier en miauwde zachtjes. Ik wist: hij maakte zich echt zorgen om ons.
Dat deed mie wat, heur.